-
1 inhaken
1 [+ op][aanknopen bij] enchaîner (à)2 [de arm steken door andermans arm] donner le bras (à qn.)♦voorbeelden:inhaken op een mode • prendre le train d'une vogue -
2 inhaken
1 [+ op] [aanknopen bij] take up2 [de arm steken door andermans arm] link arms♦voorbeelden:1 de spreker haakte in op een opmerking uit de zaal • the speaker took up a remark from the audience -
3 inhaken
подцепить крючком; взять под руку* * *гл.1) общ. зацепить, застегнуть (на крючок)2) тлф. бросать трубку (bv. Hij heeft ingehakt. - Он бросил трубку) -
4 inhaken op een mode
inhaken op een mode -
5 cater to
inhaken op-,richten op-,iemand bedienencater to〈Amerikaans-Engels; Brits-Engels vaak pejoratief〉1 zich richten op ⇒ bedienen, inspelen/inhaken op; tegemoet komen aan♦voorbeelden:1 〈 voornamelijk Brits-Engels〉 politicians often cater to the whims of the voters • politici volgen vaak de grillen van de kiezers -
6 einhaken
einhaken1 een aanknopingspunt geven, biedenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 met een haak bevestigen, inhaken1 een arm geven, inhaken♦voorbeelden: -
7 einhängen
einhängenII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 inhaken, -steken 〈 van een arm〉1 een arm geven, inhaken♦voorbeelden: -
8 бросать трубку
vtel. ophangen (bv. Hij heeft opgehangt. - Îí ïîâåñèô òðóáêó), inhaken (bv. Hij heeft ingehakt. - Îí áðîñèô òðóáêó), telefoon neerleggen -
9 застегнуть
vgener. inhaken (на крючок) -
10 зацепить
vgener. inhaken -
11 cater for
v. voedsel leverencater for〈 Brits-Engels〉1 maaltijden verzorgen/leveren ⇒ cateren2 in aanmerking nemen ⇒ overwegen, rekening houden met3 zich richten op ⇒ bedienen, inspelen/inhaken op♦voorbeelden:we cater for all tastes • wij bieden voor elk wat wils -
12 link
n. een schakel van een keten; iets wat twee dingen met elkaar verbindt; verbinding; connectie; een in een serie; eenheid in een communicatiesysteem; manchetknoop; vouw (in kleding); strik; knoop; (afstandseenheid); fakkel gemaakt van vlas en teer--------v. schakelen; inhaken; verbinden; met elkaar in verband brengen1[ lingk]2 〈0,201 m〉♦voorbeelden:II 〈 meervoud〉————————21 een verbinding vormen ⇒ zich verbinden, samenkomen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verbinden ⇒ aaneenschakelen, koppelen♦voorbeelden: -
13 zero in on
zero in on -
14 zero
n. nul, 0--------v. zich inschieten op; zijn aandacht richten opzero1[ ziəroo] 〈 werkwoord〉♦voorbeelden:1 zero in on 〈 leger〉 • zich inschieten op; het vuur richten op; 〈 figuurlijk〉 zijn aandacht richten op 〈 probleem〉; inhaken op 〈 bijvoorbeeld op nieuwe markt〉————————zero2〈 telwoord〉♦voorbeelden:he is a real zero • hij is een grote nultemperatures below zero • temperaturen onder nul/het vriespunt -
15 enchaîner
enchaîner [ãsĵennee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉4 (logisch) verbinden ⇒ samenvoegen, in samenhang brengen1 (logisch) verband houden ⇒ samenhangen, uit elkaar voortvloeienv2) kluisteren3) samenvoegen4) na een onderbreking doorgaan [theater] -
16 бросать трубку
vtel. ophangen (bv. Hij heeft opgehangt. - Îí ïîâåñèô òðóáêó), inhaken (bv. Hij heeft ingehakt. - Îí áðîñèô òðóáêó), telefoon neerleggen -
17 застегнуть
vgener. inhaken (на крючок) -
18 зацепить
vgener. inhaken -
19 зацепить
1) ánhaken vt, éinhaken vt (крючком и т.п.)2) ( задеть при движении)зацепи́ть за что-либо — an etw. (A) stóßen (непр.) vi (s); über etw. (A) stólpern vi (s) ( споткнуться)
3) разг. (задеть, обидеть) tréffen (непр.) vt; verlétzen vt -
20 рука
ж1) Arm m ( от плеча до кисти); Hand f (умл.) ( кисть)взять на́ руки — auf den Arm néhmen (непр.) vt
держа́ть на рука́х — auf dem Arm hálten (непр.) vt
перепи́сывать от руки́ — mit der Hand ábschreiben (непр.) vt
вести́ за́ руку — an der Hand führen vt
пода́ть ру́ку — die Hand réichen [gében (непр.)]
взять кого́-либо по́д руку — sich bei j-m éinhaken
идти́ с кем-либо по́д руку — Arm in Arm géhen (непр.) vi (s); éingehakt géhen (непр.) vi (s) (разг.)
поздоро́ваться с кем-либо за́ руку — j-m (D) die Hand drücken
ру́ки прочь! — Hände weg!
ру́ки вверх! — Hände hoch!
2) ( почерк) Hándschrift fэ́то не моя́ рука́ — das ist nicht méine Hand, das hábe ich nicht geschríeben
••игра́ть в четы́ре руки́ — víerhändig spíelen vt, vi
из рук в ру́ки — von Hand zu Hand
по пра́вую ру́ку — rechts, zur Réchten
по ле́вую ру́ку — links, zur Línken
э́то руко́й пода́ть — das ist ein Kátzensprung
под руко́й — bei der Hand
из рук вон пло́хо — sehr schlecht; únter áller Kritík ( ниже всякой критики)
э́то мне на́ руку — das kommt mir sehr zustátten [gelégen]
э́то мне не с руки́ — das ist mir únbequem; das paßt mir nicht
взять себя́ в ру́ки — sich fássen, sich zusámmennehmen (непр.)
протяну́ть руку по́мощи — j-m (D) zu Hílfe kómmen (непр.) vi (s)
умыва́ть руки — séine Hände in Únschuld wáschen (непр.)
из пе́рвых рук — aus érster Hand, aus érster Quélle
на ско́рую ру́ку — flüchtig, in áller Éile
махну́ть руко́й — ábschreiben (непр.) vt ( на кого-либо); áufgeben (непр.) vt ( на что-либо)
наби́ть ру́ку на чём-либо — in etw. (D) Fértigkeit erlángen
как руко́й сня́ло — wie wéggeblasen, wie wéggewischt
опусти́ть ру́ки — den Mut sínken lássen (непр.)
сиде́ть сложа́ ру́ки — die Hände in den Schoß légen
быть свя́занным по рука́м и нога́м — (an Händen und Füßen) gebúnden sein
уда́рить по рука́м ( договориться) — éinschlagen (непр.) vi, etw. durch Hándschlag bekräftigen
по рука́м! — éinverstanden!; ábgemacht!
вы́дать на́ руки — áushändigen vt
отби́ться от рук — wíderspenstig [úngehorsam] wérden
развести́ рука́ми — (völlig) rátlos sein
обе́ими рука́ми — mit béiden Händen
рука́ о́б руку — Hand in Hand, mit veréinten Kräften
ему́ всё схо́дит с рук — er geht ímmer stráflos aus
рука́м во́ли не дава́й! — wérde nicht hándgreiflich!
- 1
- 2